Een oud en bouwvallig hoekhuis in de Vleeshouwersstraat te Veurne; zware ijzeren ankers aan de gevel wijzen de datum aan, waarop het huis werd gebouwd: 1570, dus volop de Spaanse tijd, die in Veurne zulke belangrijke sporen heeft nagelaten. Boven de deur hangt een bord: Galerij Drie Koningen; op de deur zelf is een schilderspalet bevestigd met de naam: J. Van Gucht. (Mijn voornaam schrijf ik nooit voluit; ik vind hem zo meisjesachtig, zal de bewoner ons straks zeggen). Het is een heel merkwaardige wereld waar Van Gucht ons binnen laat, een wereld half in puin en half in wording; dikke lagen behangpapier, verf en plaaster werden verwijderd van muren, balken en schouwen om het mooi materiaal vrij te maken, waarin het huis werd opgetrokken; het werk is nog helemaal niet af, maar reeds werden de wanden met schilderijen en tekeningen volgehangen, die beelden oproepen uit landen van zon of van mist; daarbij kwamen de meest heterocliete voorwerpen en meubelen om de artistieke sfeer te vervolledigen in authentieke Montmartre stijl. In deze sfeer past de figuur van Van Gucht volkomen hoewel baardeloos en zonder lange haren - Van Gucht met zijn door zon en regen getaande gezicht en zijn rijzige troubadours gestalte.
Hoe zijt U tekenaar geworden, Mijnheer Van Gucht? vragen we als we langs een steile trap op het verdiep gekomen zijn en plaats hebben gevonden in de living-atelier bij de oude elementenstoof waarboven de gitaar hangt. Van Gucht begint rustig te vertellen. "Ik ben te Sint Jans-Molenbeek geboren in 1913. Vader was toneelkapper en zo komt het dat ik reeds als kind veel gedwaald heb tussen de schermen van het toneel; het is misschien zo te verklaren dat ik steeds een voorkeur gehad heb voor de tegenstelling wit-zwart die de basis van de tekenkunst is.
Ik had het tekenen in het bloed, maar toch heeft het lang geduurd eer er iets kon van in huis komen; vader stierf toen ik maar veertien jaar oud was en dus moest ik de zaak voortzetten met mijn moeder en mijn zuster. Eindelijk kon ik naar de Academie en ik verdiende intussen mijn kost met decoratie en publiciteit voor kino's en grootwarenhuizen".
De Academie, die Van Gucht bezocht was eerst deze van Sint-Jans-Molenbeek waar hij bij Prof. Verheyen studeerde; deze Antwerpenaar was een late bewonderaar van Ingres en Puvis de Chavannes; hij gelukte er niet in om van zijn leerling een akademieker te maken, maar vervulde hem toch van een heilzaam wantrouwen voor de valsheid van vele kunstwerken en voor epigonisme en modefenomenen. Later komt Van Gucht dan aan het Hoger Instituut te Antwerpen in de klas van Baron Opsomer, die wel moderner van opvattingen was, maar eiste dat zijn leerlingen zijn stijl en manier zouden nabootsen.
"In die tijd schilderde ik veel, gaat Van Gucht voort, hoewel ik me wel bewust was dat mijn weg daar niet lag en de kleuren me onwennig bleven, omdat ik ze niet voelde. Maar dan kwamen de mobilisatie en de zeven maanden krijgsgevangenschap. Eigenaardig genoeg, het is dan dat ik me definitief op het tekenen gericht heb. Ziet u, men kan zich moeilijk over de gedachte zetten dat schilderen toch hoger en edeler is dan tekenen, maar nu moest ik wel tekenen; schilderen kost veel aan materiaal, terwijl tekenen goedkoop is: wat papier en een pen of een potlood, dat vindt men overal, zelfs in krijgsgevangenschap.
Vele kunstenaars hebben een zeer moeilijke tijd gekend onder de oorlog. Dat is te meer het geval geweest voor Van Gucht omdat hij zich door niets wilde laten binden. Vroeger had hij reeds lange tochten door Europa gemaakt om de musea, de veelkleurige landschappen, de oude en typische gebouwen op te zoeken. Maar nu wordt het avontuur als het ware zijn beroep; hij trekt van het ene land naar het andere; hij maakt zelfs een seizoen mee met de trimards in Frankrijk. De arbeid op het veld is hem. niet te lastig; zo kan hij een nieuwe voorraad beelden en tekeningen opdoen, die hem overigens helpen om aan de kost te komen bij verdere tochten naar steeds nieuwe horizonten. Het avontuur neemt voor hem altijd maar andere gestalten aan. Een tijd lang vaart hij mede met een reizend circus; eigenlijk moest hij de grote panelen schilderen die van een circuspoort de betoverende toegang maken tot droom en fantasie; hij gebruikte deze gelegenheid om tientallen schetsen te maken van wilde dieren en acrobaten en van alles wat achter de schermen gebeurt. Zo zal hij ook enkele weken koolputter worden om van dicht bij te kunnen zien wat er in de donkere mijnschachten geschiedt en het in zijn tekeningen vast te leggen. De meeste zijner tochten geschieden per moto, het paard van de moderne vagant... Overigens niet zonder gevaar; op zijn laatste tocht was hij gereden tot onderaan Sicilië, omdat hij absoluut de tempel van Paestum wilde zien bij zonsondergang; bij zijn terugkeer had hij een ongeval in de bergen van Noord-Italië; men bracht hem naar het ziekenhuis van Trente, met een paar gebroken ribben en enkele diepe wonden, die nodig toegenaaid moesten worden; na drie dagen liep hij daar weg.
Bij pozen komt hij enigszins tot rust. Aldus kort na de oorlog toen een antiquair hem spijs en lafenis bezorgde tegen levering van een schilderij per maand. Zo heeft hij een tijdlang kalm kunnen arbeiden en werk verzamelen voor tentoonstellingen. De tentoonstellingen als die van 1950 in het Paleis van Schone Kunsten te Brussel, waar hij Italiaanse gebouwen en landschappen had vertoond, bezorgden hem een goede pers en tevens de belangstelling van Dhr. Steinmetz van de Uitgeverij Desclée de Brouwer; deze engageerde hem voor de illustratie van een boek van Alfred Leroy over Parijs. Later tekende hij nog voor boeken over Brussel en Antwerpen. Voor illustratie van boeken heeft Van Gucht als tekenaar natuurlijk altijd veel belangstelling gehad. Van onder zijn divan, die tevens als boekenkast dienst doet, haalt hij een grote map met prachtige tekeningen over het Oud en het Nieuw Testament; weinig maanden geleden hingen er ten andere enkele zijner profetenfiguren in zijn tentoonstelling te Brugge.
Maar hoe zijt U hier in West-Vlaanderen beland?
"Dat is een ganse geschiedenis. Als ik nog een kleine jongen was dan was mijn grote wens gelijk het met alle Brusselse ketjes het geval is - eens in vakantie naar zee te komen, maar ik heb dat geluk nooit gekend. Het toeval wilde nu dat toen ik in 1951 weer eens uit Italië terugkeerde ik mijn moeder niet thuis vond; zij was naar haar zuster in Sint-Idesbald en zo ben ik haar dan achterna gereisd. Het stond me daar zo erg aan dat ik alles gedaan heb om er te blijven, ook na het vakantieseizoen.
Mijn huisvesting was geen groot probleem; er zijn te Koksijde in de duinen nog heel wat oude bunkers; ik ben gaan huizenieren in een van die abris; zeer comfortabel was het niet, maar ik ben al tevreden als ik onder dak ben. Ik heb het daar vijf jaar uitgehouden, totdat men een villa begon te bouwen boven mijn abri, niet voor mij natuurlijk. Maar intussen was ik van Koksijde uit dikwijls het land ingetrokken, naar Brugge, Oostende, Damme, Lo, leper, Veurne... Vooral Veurne heeft een grote indruk op mij gemaakt, omdat het voor een tekenaar zulke mooie hoekjes biedt. Ik vond er een oude afspanning, die reeds twee jaar leeg stond : geklasseerd als monument bovendien; en zo werd de afspanning der drie koningen herschapen tot Atelier de drie Koningen".
Wie Uw tekeningen bekijkt stelt een grote virtuositeit vast en terzelfder tijd ook een zeer eigen techniek, die een persoonlijk cachet geeft aan uw werk.
"Luister, ik heb wat de techniek betreft maar een beginsel: met zo weinig mogelijk middelen zoveel mogelijk zeggen, want ik vind dat men de matière dikwijls overdadig gebruikt. Bij mij is het gewone pentekening of potlood of nogal dikwijls gewassen pentekening; en als ik er niet kom met pen of potlood dan gebruik ik lucifertjes , die ik in de inkt dop; ge weet, om die dikkere lijnen te bekomen die men bij Rembrandt zo veel vindt; hij gebruikte daarvoor ganzenpennen, maar dat is uit de wereld. Ik hang geen enkel -isme aan; ik wil alleen zo eerlijk mogelijk zijn en me aan geen enkele voorbijgaande mode binden; van esthetische theorieën rond mijn werk houd ik niet; het werk is van groter belang dan de theorie".
Van Gucht toont ons de inleiding die Frank Seelant (Dr. Demey-Lateur) geschreven heeft voor zijn tentoonstelling van 1955 en die zijn bedoelingen goed weergeeft. Daar staat te lezen: "Hij is het die het rusteloos bestaat op verkenning te gaan langs steeds nieuwe weg en wegel... Voor alles de uitzonderlijk begaafde tekenaar. ' Is deze gave die hem dwingt varende gezel te zijn... Ze richt hem respectloos tot andersoortige levensuiting, opdat deze, allengs wat dof geworden levensrijkheid onder zijn nerveuze tekenstift geleid door meesterhand, opnieuw zou geschapen zijn, lyrisch herschapen... Soms wordt hand en gave verlammend beslopen: - niet wijl hij alleen is, hij weet het zijn lot dat hij pijnend lieft; doch wijl hij eenzaam, zolang vereenzaamd blijft, zonder opwekking vanwege vrienden-zielsgenoten... ' Worden steeds tekeningen wit op zwart, gewassen tekeningen, of tekeningen verhoogd met wat sepia. En toch is daar volheid, nuance, psyche. Het blijft niet steken bij en in een object-ter-weergave...
Als we afscheid namen dan heeft Van Gucht al zijn lichten aangestoken: de lange daglichttuben boven zijn chevalet en de vele lampen verdoken in hoek en kant: verborgen in echte en onechte schelpen, glinsterend achter de kristalraampjes van oude fiakerlantaarnen in de gang, verstoken achter madonnas in getraliede nisjes langs de trap, of voorlopig nog burgerlijk bengelend aan een dubbele draad. Of hij de wijde wereld rond dwaalt, of thuis is in zijn Veurnse aanleghaven, hij blijft steeds de ziel bewaren van het jongentje dat zich tussen de toneelschermen verborg en nooit genoeg had aan geheimzinnigheden en mysterie en fantasie.
A. S.
Bron: West-Vlaanderen. Jaargang 6 (1957)